Onderstaand artikel schreef ik oorspronkelijk voor de website Park Story, die nu niet meer bestaat. Het artikel verscheen op 20 augustus 2019. Het was bedoeld als eerste deel in een serie, ‘Schrijvers van het Sprookjesbos’. Die is er toen niet gekomen. Ik heb het stuk hier integraal gekopieerd, zodat het opnieuw beschikbaar is.
Schrijvers van het Sprookjesbos: De gebroeders Grimm
Met de komst van De Zes Zwanen zijn tien van de dertig verhalen in het Sprookjesbos in de Efteling gebaseerd op het werk van de gebroeders Grimm. Dat is meer dan welke andere bron ook. Ergens is dat hoge aantal logisch. De Grimms zijn misschien wel de bekendste sprookjesschrijvers van Europa. Dát is echter raar, want… ze hebben die sprookjes helemaal niet zelf bedacht!
De Duitse broers Jacob (1785-1863) en Wilhelm (1786-1859) Grimm zijn legendarisch onder sprookjesliefhebbers. Het probleem met een legende is dat die vaak spannender is dan de feiten. Hier op Park Story houden we enorm van goede verhalen, maar we vinden het even interessant om de waarheid van de mythe te scheiden. De feiten rond de Grimms stellen volgens ons niet teleur.
Waarschijnlijk zie je de gebroeders voor je als twee druk schrijvende mannen, gezeten achter twee tegen elkaar geschoven bureaus. De een is druk bezig te verzinnen hoe Raponsje in die toren terechtkwam, de ander bedenkt ter plekke wat de naam moet worden van een mysterieuze figuur die goud kan spinnen uit stro. Klepelgeeltje? Ronkelveeltje? Of misschien Repelsteeltje? We moeten je uit de droom helpen. Zo ging het niet.
De kenners zeggen misschien: ik weet hoe het wel ging! Jacob en Wilhelm trokken door Duitsland, op zoek naar oude verhalen die niet verloren mochten gaan. Per paard of per koets reisden ze af naar de meest onherbergzame oorden in de donkerste wouden, om ’s avonds aan het kampvuur de lokale mythes te transcriberen. Weer mis. Hoewel de film The Brothers Grimm uit 2005 deze versie lijkt te bevestigen, is ook dit slechts een fantasie. De film is trouwens wel een aanrader voor liefhebbers van sprookjes, of van Monty Python-regisseur Terry Gilliam, of natuurlijk van de charmante hoofdrolspelers Heath Ledger en Matt Damon.
Volkssprookjes en kunstsprookjes
Tegenwoordig zijn we eraan gewend dat een boek ontstaat uit de fantasie van een schrijver. Roald Dahl, JK Rowling en uit eigen land Paul van Loon zijn grote namen. Zij verzinnen personages, plots en dialogen en verdienen zo het auteursrecht op hun werk. Sterker nog: als ze iets niet zelf bedacht lijken te hebben, krijgen ze zo een claim van plagiaat aan hun broek. Het is niet vreemd dat we de gebroeders Grimm op diezelfde manier bekijken, als fantasievolle scheppers van verhalen.
Toch waren Jacob en Wilhelm dat niet. Ze hebben de sprookjes waar ze beroemd mee zijn geworden niet zelf bedacht. Hoe zit het dan? De broers publiceerden hun sprookjesverzamelingen begin negentiende eeuw. In die tijd, de Romantiek, was er hernieuwde belangstelling voor nationaal cultureel erfgoed. Een deel van dat erfgoed bestond uit verhalen, die lange tijd mondeling werden doorgegeven. De broers vonden dat deze verhalen niet verloren mochten gaan en begonnen ze op te schrijven.
Je ziet: deze sprookjes zijn bedacht door anderen. Door wie is niet meer na te gaan. Ze zijn jarenlang doorverteld, van generatie op generatie, en waren bekend onder grote delen van de bevolking. Vandaar dat we deze verhalen tegenwoordig aanduiden als ‘volkssprookjes’. Ze hebben ons bereikt via mondelinge overlevering en zijn pas veel later opgeschreven.
Het beeld dat we hebben van de broers is dus verkeerd. We zien hen voor ons als schrijvers van kunstsprookjes. Een kunstsprookje is een verhaal waarvan we de auteur wel kennen. Het is geen volksverhaal uit de orale traditie, maar de originele schepping van een aanwijsbare schrijver of schrijfster. De Deen Hans Christian Andersen is een goed voorbeeld van een schrijver van kunstsprookjes. Over hem in een later artikel meer.
Een sprookjesjeugd
We spreken wel eens van een sprookjeshuwelijk. Dan bedoelen we dat natuurlijk positief. De nodige sprookjes eindigen immers met een vreugdevolle bruiloft. De jeugd van de gebroeders Grimm zou je sprookjesachtig kunnen noemen, maar dan zonder positieve noot. De nodige jonge hoofdpersonen in sprookjes moeten het doen zonder ouders en/of leven in armoede. De vroegste jeugd van de Grimms was gelukkig. Toen Jacob elf was en Wilhelm tien, overleed plots hun vader Philipp (mooie naam trouwens). Moeder Dorothea stond er vanaf dat moment alleen voor, want zonder Philipps inkomen kon zij het personeel niet meer betalen.
Er waren zes kinders Grimm – eigenlijk negen, drie stierven heel jong – dus moeder had het zwaar. Haar eigen vader hielp het gezin en Jacob en Wilhelm kregen de nodige verantwoordelijkheid. In hun latere schoolcarrière verlieten ze het huis en hadden we wat meer vrijheid. Beide jongens deden het goed. Toch was een plaatsje aan de Universiteit van Marburg niet vanzelfsprekend. De broers kwamen uit een ‘gewoon’ gezin, niet uit een rijke familie. Daardoor werkten ze echter extra hard om zich te bewijzen.
Net als in sprookjes leidde in het leven van de gebroeders Grimm hard werken uiteindelijk tot succes. De broers kregen allebei een baan als bibliothecaris in Kassel. Hoewel hun moeder rond die tijd overleed en zij tweeën hun broers en zussen moesten onderhouden, vonden ze de tijd om op verzoek van Clemens Brentano volksverhalen te verzamelen. Net als hij vonden de broers dat de tweehonderd kleine staatjes die er toen waren, samen een groot Duitsland moesten vormen. Hun werk, het verzamelen van verhalen uit de volkscultuur, kon daaraan bijdragen.
De erfenis van de gebroeders Grimm
In 1812 publiceerden Jacob en Wilhelm hun eerste verzameling van 86 verhalen, onder de titel Kinder- und Hausmärchen. Die verhalen hadden ze niet zelf opgeduikeld tijdens een rondgang langs pittoreske Duitse gehuchten. Veel van het materiaal kregen ze toegestuurd door ijverige dames uit de middenklasse en hogere klasse. Een van de meest actieve bijdraagsters, Henriëtte Dorothea Wild, is later getrouwd met Wilhelm Grimm.
Dankzij hun publicaties verwierven de broers eredoctoraten. Ze werkten als docenten aan universiteiten. De Duitse taal en cultuur bleef hen hun hele leven boeien. Het leek hen de moeite waard om die mondelinge cultuur zo goed mogelijk vast te leggen en zo te bewaren voor latere generaties. In eerste instantie schreven ze de verhalen relatief ongecensureerd op. Latere edities bevatten versies van bekende sprookjes die plots veel kindvriendelijker zijn. Bovendien groeide de collectie. Uiteindelijk bestond de verzameling van de gebroeders Grimm uit maar liefst 200 sprookjes.
Het was vooral Wilhelm die de losse elementen omvormde tot een coherent geheel. Hij veranderde soms heel wat aan de oorspronkelijke verhalen, zodat die geschikt zouden zijn voor kinderen en zodat ze beter bij elkaar zouden passen. Hij was het, die van de formulering ‘Er was eens…’ (‘Es war einmal…’) de vaste openingszin maakte.
Wetenschappers hebben in de tussenliggende twee eeuwen de nodige kritiek geuit op het werk van de broers. Zo zou Wilhelm met zijn veranderingen de volksverhalen eerder geweld aandoen, dan ze eren. Ook zouden door hun invloed wel erg veel verhalen als ‘typisch Duits’ gezien worden, terwijl er van sommige sprookjes evengoed versies bekend waren uit Denemarken of Nederland. Zulke nuances gaan al gauw verloren wanneer de geschiedenis verandert in een legende, zoals het is gegaan met de gebroeders Grimm.
En ze leefden nog lang in herinnering
Willen we hiermee zeggen dat Jacob en Wilhelm onterecht beroemd zijn? Absoluut niet! Dankzij hun inspanningen zijn vele verhalen bewaard gebleven voor ons en voor wie na ons komen. Ze hebben met de sprookjesverzamelingen en met ander werk een onmiskenbare bijdrage geleverd aan het behoud en de waardering van vroegere Duitse en Europese cultuur. Wel is het, zoals met alles, goed om de feiten van de fabels te onderscheiden.
Trouwens, een weetje: zelfs in de Efteling reikt de invloed van de Grimms verder dan het Sprookjesbos. Meerdere verhalen die zij hebben opgetekend zijn buiten de grenzen van het bos te vinden. Zwaan Kleef Aan (De Goudens Gans) en de Bremer Stadsmuzikanten zien we terug op het Anton Pieckplein. De Rattenvanger van Hamelen tref je aan op een wel heel bijzondere plek. Neem je vergrootglas mee en speur geduldig, want het sprookje is verwerkt in het Diorama.
O, en als we toch bezig zijn met weetjes… Zoals gezegd zijn tien van de binnenkort dertig sprookjes in het Sprookjesbos gebaseerd op de verzameling van de gebroeders Grimm. En die andere twintig dan? Officieel zijn er negen sprookjes van de Efteling zelf te vinden, vijf van Hans Christian Andersen, vier van Charles Perrault, een van Carlo Collodi en eveneens een van de Belgische Koningin Fabiola. In latere artikelen vertellen we je daar meer over.
Nog even terug naar Jacob en Wilhelm Grimm. Het is niet onze bedoeling ze onderuit te halen of te ontmaskeren. Het zijn twee mannen die een moeilijke kindertijd te boven zijn gekomen en zich hun hele leven hebben ingespannen voor cultuurbehoud. Hun broer Ludwig maakte illustraties bij een aantal edities. Wilhelms vrouw was de bron voor veel verhalen. Samen hebben ze hun best gedaan om cultureel erfgoed door te geven, om oude sprookjes voor ons levend te houden. Dat is precies wat de Efteling wil doen met het Sprookjesbos. De volgende keer dat je daar komt, ken je de feiten: de sprookjes van Grimm zijn eigenlijk van ons allemaal. Een mooie gedachte, toch?





Leave a reply